woensdag 16 december 2015

Afscheid
























Afscheid nemen is een beetje als rouwen. Het is: “naar omstandigheden goed”. Op goeie dagen gaat het prima, maak ik me weinig zorgen en weet ik zeker dat alles goed komt. 

Op minder goeie dagen ben ik daar niet zo zeker van en slaat de paniek me om het hart. Hoe zal het met de kinderen gaan? Waar komen we te wonen? Blijven we in de buurt waar Cato op school zit en waar ik haar zo graag wil houden? In mijn hoofd laat ik het idee van school steeds een stukje verder los. Betaalbare huurwoningen zijn schaars in onze buurt en woningzoekers zijn er veel te veel.

Stap voor stap neem ik afscheid van een “samen”. Van het gezin dat er niet meer is en van verjaardagen vieren op het grote bed. Afscheid van een huis, een leuke buurt, een tuin met trampoline en een konijn in een hok. Van iemand, die ik me lief is en van het idee dat ik had over “het gezin”. Van plannen die we hadden, over weekendjes weg in de sneeuw met vrienden en op zondag met zijn allen patat. In de donkere dagen voor kerst lijkt alles zwaarder.

Het gaat met ups en downs en is moeilijk te volgen voor mijzelf, laat staan voor een ander. Op dinsdag kan het goed gaan, op woensdag ontzettend slecht met een piek op donderdagochtend. Een paar uur later weer prima. Het is bij tijd en wijle vermoeiend. Maar over het algemeen gaat het gelukkig “naar omstandigheden goed”

Afscheid nemen is als ’s nachts dronken uit de stad naar huis fietsen: Het duurt te lang, het is donker en je bent snel uit balans. Je bent moe en wilt slapen, maar weet ook dat je na een paar uur verward weer wakker gaat worden. In de verte zie je de zon alweer opkomen.

Tot die tijd moet je het stuur goed vasthouden, stevig doortrappen en niet verder dan een paar meter vooruit kijken. En heel goed luisteren of je de vogels al kunt horen fluiten.

woensdag 25 november 2015

vol verwachting



















Pakjesavond 1992, hangend op onze bank in Hoogland.  Mijn oudste broer het huis al uit, mijn jongste broer en ik puberen. Ik vind Sinterklaas stom en ben maar met een ding bezig…mijn cadeau.

Ik ben veertien en mijn hart klopt vol verwachting, omdat mijn grote wens die avond weleens in vervulling zou kunnen gaan. Ik wens een walkman, al heel lang. Een donkergrijze van Sony, met kleine oordopjes. Er liggen bakken vol bandjes van Metellica klaar om onderweg beluisterd te worden. Die walkman zou perfect in het borstzakje van mijn houthakkersblouse passen en mij de hardrock koningin van het schoolplein maken…tenminste dat dacht ik, of hoopte ik. Iedereen zou “wijs” zeggen, het oude woord voor “cool” of “vet”. In het echt ben ik meer niets, dan iets op dat plein.

Mijn moeder tikt na het achtuurjournaal mijn vader aan en zegt: ”Kom Jets, even strooien!”. Pa komt van de bank, loopt naar de keuken, rommelt met een zak strooigoed en verdwijnt naar de gang. Broer en ik kijken elkaar aan en denken hetzelfde…bespaar je de moeite, kom op met die cadeaus. Pa bonkt keihard op de deur van de woonkamer en smijt handen vol pepernoten de kamer in. Ondanks de voorspelbaarheid, schrikken we ons kapot. De helft van de pepernoten knalt via de schuifpui, zo de convectorput in. We weten dan nog niet, dat we tot ongeveer maart, pepernoten blijven ruiken elke keer dat we de verwarming aanzetten. Als kleine kinderen kruipen we over de houten vloer om de schuimpjes en tum tummetjes op te rapen. De pepernoten laten we liggen. Niet lang daarna komen de cadeaus op tafel en scan ik aan de hand van de geschatte grootte van de Sonydoos razendsnel of mijn walkman erbij zit. Mijn oog valt op een pakje en uitgerekend dat pakje, mag ik pas als laatste openen. Eindeloos wacht ik af, lees het gedicht en scheur ongeduldig het papier eraf…

Hij is ongekend stoer en robuust. Een mooier grijs bestaat niet. Ik ben de koning te rijk en hij past ook nog in mijn blouse, die ik in alle hoop al had aangetrokken. Op de bank streel ik vol liefde mijn walkman, doe er batterijen in en gebruik de “reverse” knop, die er voor zorgt dat ik mijn bandje niet ouderwets hoef om te draaien. Ik ben zo blij als een kind en laat mijn stoere, puberimago even los. “Dank u wel Sinterklaas”, kwam nog nooit zo uit mijn tenen.


zaterdag 14 november 2015

Parijs
























Vrijdag de 13de, ’s avonds laat. Terwijl in Parijs mensen sterven op straat, ligt mijn dochter diep te slapen.

Ze is viereneenhalf en droomt over hetgeen wat haar al dagen non-stop bezighoudt: Sinterklaas. Ze ligt in haar warme bedje met haar duim en tuttel. Ik maak een foto, omdat ze zo grappig op haar hond ligt. Wat er in Parijs gebeurt dringt nog niet heel goed tot me door, ik heb er net iets over gehoord. Ik denk ook aan Sinterklaas, de verjaardag van mijn neefje en de leuke dag die we morgen gaan hebben. De wind waait hard door de bomen en ik doe alvast mijn slaapkamerraam dicht.


Mijn dochter slaapt door de harde windstoten heen. Ze denkt niet aan Parijs. Haar wereld is nog overzichtelijk en mooi. Ze heeft geen weet van vliegtuigen die in torens vliegen of uit de lucht geschoten worden. Dat er kinderen van haar leeftijd verdrinken in een zee, omdat hun ouders op de vlucht zijn. Dat er mensen afgeslacht worden tijdens een concert. Of dat haar zus en ik zaterdagavond haar schoen zullen vullen en de winterpeen in het konijnenhok zullen achterlaten. Alle mensen zijn lief, de wereld is veilig en Sinterklaas bestaat. Ik wil zo verdomd graag dat het zo blijft.

Vanmorgen in bed kijk de in live beelden van de aanslagen. De teller op 120 doden. Alleen in bed pinkt ik tranen weg. Wat een ellende, verdriet, een ware hel in die geliefde stad. Zo dichtbij ook, ik vrees voor de toekomst. De meiden zijn al beneden en ik pep me op om naar ze toe te gaan, wetend dat belangrijk nieuws niet lang verborgen blijft voor een puber met een iphone.

Met een brok in mijn keel loop ik de woonkamer binnen en bedenk wat mijn openingszin zal zijn. Mijn jongste is me voor. Ze kijkt het Sinterklaasjournaal en roept met stralend gezicht uit:” Die sleutels van Sinterklaas liggen onder de mat en de burgemeester zegt dat dat wel kan, maar ze worden vast gepikt door boeven, denk ik!” Ze ratelt verder over haar schoen, het paard en dat ze haar pietenpak de hele dag aan wil.

Sleutels? Denk ik verward. Terug in de realiteit hier in huis. Man, man, man, wat heb ik moeite met de switch.

dinsdag 10 november 2015

taai taai challenge




























We worden er mee doodgegooid. Planken, squaten, fotograferen en the “30 days beach body challenge”. Alles om gezonder, strakker en blijer te worden.

Vorig jaar gooiden we wereldwijd liters ijswater over ons heen in de strijd tegen  ALS en noemden dat “the ice bucket challenge”. Nou ja, een heleboel mensen deden dat, ik heb gewoon gedoneerd. Ik vond het een nogal uit de hand gelopen hype en daarbij haat ik koud water en helemaal in combinatie met ijsklontjes.

Afgelopen zomer leerde ik van mijn dochter de “jelly bean boozled challenge”. Dan koop je een doosje Jelly beans waarvan dezelfde kleuren, niet dezelfde smaak hebben. Je vriendinnetje en jij hebben dan allebei een lichtgroene bean, waarvan de ene naar kiwi smaakt en de ander naar kots. Of poep, of rotte eieren, of pis. Hilarisch natuurlijk en dat voor de prijs van 4,99 per doosje. Even ter vergelijking: een normaal zakje jelly beans kost een euro. Ook deze uitdaging heb ik aan me voorbij laten gaan.

In september kwam ze met een nieuwe challenge: “Dorito’s roulette”. Hetzelfde idee. Een zak driehoekchips waarvan de meeste prima te nassen zijn. Maar waar ook  chips tussen zitten die zo pittig zijn, dat je de rest van de dag met tranen in je ogen en een fles spa blauw aan je mond rond loopt. En ik kan het weten, want een chipschallenge is echt iets voor mij.

Op mijn sportschool hebben we momenteel de “rope jump challenge” en hoewel ik beter kan touwtje springen dan Rocky, doe ik uit principe niet mee. Het woord “challenge” komt me allang de neus uit. Het idee dat alles maar een challenge moet zijn doet me net zo kokhalzen, als de uitspraak dat er “geen problemen zijn, enkel uitdagingen”.

Afgelopen week vertelde mijn brugklasdochter over school. Een klasgenootje had thuis de “flauwval challenge” gedaan. Op je hurken zitten, diep in en uit ademen, omhoogkomen en nog wat handelingen. Doe je dat goed, dan val je flauw. Natuurlijk had hij het voorval gefilmd en op de groepsapp gezet. Zijn klasgenootjes vonden dat belachelijk en eng, wat hem stimuleerde om het op school nogmaals te doen. Ook hier lukte het, alleen viel hij precies daar flauw, waar net geen vriendje stond om hem op te vangen. Het stoere knulletje ging met een lichte hersenschudding naar huis. Gelukkig vond mijn dochter dit alles ontzettend stom en de jongen in kwestie een verschrikkelijke idioot.

Tijdens het schrijven eet ik een hele berg taai taai, die op moet voor de kinderen over een half uur thuiskomen, aanvallen en ik de kruimels op kan vegen. Het was even dooreten, maar het is gelukt. Misschien moet ik die eens lanceren: ”de taai taai challenge”

zondag 11 oktober 2015

Warme gevoelens

Melancholisch denk ik terug aan mijn babykamer met bloemen in bruin en geel. Aan de oranje, gedessineerde gordijnen en de groene appeltjes op het nachthemd van mijn moeder. Warme gevoelens krijg ik van die kleurencombinaties en van groen met rood in het bijzonder. Sta ik weer op een rommelmarkt met iets in mijn handen en met mijn oudste hoofdschuddend naast me.

Noem het logica, omdat ik als nieuwe baby meteen geconfronteerd werd met deze kleuren, maar ik heb een enorm zwak voor oranje plastic en jaren70 beschuitbussen met bloemen. Jaren geleden spaarde ik een heel bont gekleurd Arcopal servies bij elkaar op allerlei rommelmarkten en bij de kringloop. Maar hoe leuk ook, de kopjes waren net te klein voor een goeie bak koffie en de oortjes pakte ook niet lekker vast. Ik zette het neer en keek ernaar. Met de komst van een nieuwe partner en nieuwe woonomgeving knikkerde ik al dat overtollig, hysterisch gekleurd spul de deur uit en bewaarde alleen de koekjestrommel, die nog steeds die functie heeft. Spijt als haren op mijn hoofd natuurlijk, over die weggegooide pracht uit 1967. Want wit bleek ineens zo wit. Tegenwoordig probeer ik de basis eenvoudig te houden, maar die regel vergeet ik vaak, als ik iets oud en gebloemd tegenkom.

Tot mijn zevende woonden ik in een huis, dat ik recent in het Openlucht museum tegenkwam. Donker en knus. Met plankjes voor het raam waar door elkaar verstrengelde hangplantjes op groeiden, met macramé  bevestigd aan het plafond. Die planten raakten zo vergroeid, dat je ze uit elkaar moest trekken als je naar de SRV man wilde zwaaien. Je kon er ook zo lekker aan de muur van kurk pulken. Jaren heb ik gedacht dat er met het ontwikkelen van mijn kleuterfoto’s iets mis was gegaan. Maar mijn jeugd vond plaats in een tijd, dat het normaal was dat iedereen rookte en inmiddels herken ik de blauwe gloed ook in albums van vriendinnen. Midden jaren ‘80 verhuisde we en golden er andere interieurwetten: oranje en kurk verdwenen voorgoed, samen met knus.

Gek ben ik dus, op die tijd en bijpassend interieurspul. Iets wat mijn oudste niet kan begrijpen. Ik leg haar uit, dat me dat aan vroeger doet denken, maar zij kijkt als twaalfjarige liever ver vooruit. Ik hoop dat als ze ouder is, dat ze ook melancholisch terugkijkt op haar huis van vroeger. Dat ze overloopt met warme gevoelens bij het zien van strak gestuukte, witte muren met washi tape en krijtbordverf, loungebanken en kisten op wielen. En dat zij later ook op markten struint, zoekend naar “oud”.


bron foto: pinterest




zaterdag 26 september 2015

de bank


























Bij Ikea staat een bank… Met hoezen in diverse kleuren, een vriendelijk prijsje en belangrijker nog, hij zit lekker. Kivik heet ‘ie en ooit komt ‘ie bij mij in huis. Met een toekomst vol onzekerheid, klamp ik me vast aan deze bank. Als de grootste ellende voorbij is en ik andere woonruimte heb, koop ik mijn Kivik, in een nog te bepalen grijstint.

Op lastige momenten, sluit ik mijn ogen en zie ons zitten. Ik in het midden, met aan de  linkerkant mijn jongste. Met haar duim in haar mond luistert ze naar mij, terwijl ik haar lievelingsboek van dat moment voorlees. Ze leunt tegen mijn ribbenkast en ik heb mijn arm om haar heen. Haar hoofd zit vaak voor de zinnen en haren kriebelen in mijn neus. Tegen mijn rechterbeen liggen de voeten van mijn oudste, die op haar zij ligt en met haar telefoon en oortjes in vloggers volgt en vaak heel hard in lachen uitbarst. Ik vraag haar wat er zo grappig is en zij zal antwoorden:”Gewoon.” Ik weet dan dat het geen zin heeft door te vragen.  Dat geeft ook niet, de grappen vind ik meestal toch niet grappig. Straks zal ik haar Frans nog even overhoren, voor wiskunde moet ze haar vader hebben.

Op die bank zal gezeten en gelegen worden. Gaan we hangen, kletsen, lachen en huilen. Er zullen liters thee gedronken worden en liters wijn. We zullen er ruzie op maken en het weer uitpraten. Er zal limonade overheen gaan, stift opkomen en ik zal heel boos worden op degene die de eerste vlek maakt. Zieke meisjes met dekbedden en knuffels zullen er liggen tot ze eigenlijk allang weer beter zijn, maar nog een beetje doorzieken voor de gezelligheid en aandacht. We zullen er gelukkig zijn, daar op onze grijze Kivik.

Hoe de rest van het huis eruit komt te zien is nog een raadsel. Waar we heen gaan is nog de vraag. Maar die bank, mijn hoop in bange dagen, gaat er komen. Het geld ligt al klaar in een laatje. Tot die tijd gaan we soms even proefhangen.

donderdag 6 augustus 2015

tekst




































Meestal gaat het schrijven bij mij vanzelf, maar soms ook niet. Jammergenoeg is het al een tijdje “soms”. Een hoofd vol om over te schrijven, maar wil ik dat wel kwijt? Over iets luchtigs schrijven, wanneer ik me niet luchtig voel? Ik weet niet of dat lukt. En soms gewoon te veel beginnetjes en het einde zoek. Dan zit ik op de bank en staar vooruit.

Boven mijn eettafel, op de muur hangt de tekst:”Vandaag is mijn lievelingsdag” Zo voelt het vaak niet. “Vandaag is een kutdag” zou dan realistischer zijn. Omdat bij mij het glas vaker halfleeg is, dan halfvol zou een tekst als:”Het zou vandaag een goeie dag kunnen worden, maar dan moet dit en dit niet fout gaan” beter bij me passen. Maar daarvoor is mijn muur te klein en het klinkt ook niet heel catchy! “Vandaag is een kutdag” is dan wel weer catchy, maar niet handig met de kinderen en ook wel deprimerend elke ochtend tijdens het ontbijt. Nee, dan toch die van die lievelingsdag maar. Het helpt me in ieder geval herinneren dat je van elke dag, een lievelingsdag kunt maken, mocht je dat willen.

Tegenwoordig wordt je doodgegooid met tekst. Van eierdopje tot deurstopper, alles staat vol opbeurende woorden. Blijkbaar hebben we dat nodig. Ik denk dat het ook zo werkt. Dat je “live, love, laugh” leest en denkt:”Vandaag weer wat meer liefde en extra veel lachen!” Tekst is gezellig, mooie woorden zijn fijn en hartverwarmend en als je het maar vaak genoeg leest, ga je er misschien wel naar leven. Ik probeer de woordenstroom in huis te beperken tot die lievelingsdag en een hele mooie die ik een paar jaar geleden vond.

“Those who don’t believe in magic, will never find it” Witte letters op 50x50 zwart. Nog steeds vind ik het een prachtige tekst en een waarheid als een koe. Het is een quote van mijn held Roald Dahl en die heeft sowieso altijd gelijk. De kleine magische dingen zien, dat is toch waar het grote geluk om gaat, volgens mij. Een mooie kleur in de lucht, een lolletje met een onbekende of het feit dat ik morgen in Nederland op vakantie ga en dat de zon zal blijven schijnen.  

Als ik wat lees, wat me raakt sla ik het op in mijn telefoon. Ik maak een foto, of type wat over. Dan scroll ik later door de foto’s en vind ik vaak net wat ik op dat –moment nodig heb. “Plezier maken ondanks alle chaos, dat is de kunst” vind ik net weer terug op mijn iPhone en slaat de spijker op de kop. Ik glimlach van herkenning, knik en zomaar ineens, bijna vanzelf….heb ik weer een column geschreven.

vrijdag 17 juli 2015

Voorbij gevlogen.





























“Goh, wat gaat het hard hè…”

Ik: “ja, alweer op de kleuterschool, ongelofelijk.”
“Ik kan me nog zo goed herinneren dat we op kraamvisite kwamen”
Ik: “Ja, voorbij gevlogen, heerlijk hoor!.”
“Voor je het weet staat er een brommer voor de deur”

Het afgelopen jaar was ik veel bezig met mijn bijna-kleuter. Samen telde we de dagen af tot groep 1, allebei ruimschoots toe aan de kleuterklas. Mijn ontzettend lieve, overenthousiaste springkikker en ik lijken veel op elkaar en dat kan flink vermoeiend zijn. Bij de veranderingen van een klein kind sta je vaak stil. Je zit er bovenop. Ziet veel, verwonderd je en voor je er te lang bij stil staat, gebeurt op een ander vlak weer iets nieuws. Terwijl ik het afgelopen jaar druk was met neuzen snuiten en billen vegen, groeide de oudste natuurlijk ook gewoon door. Daar had ik alleen wat minder oog voor, tot afgelopen voorjaar.

Puk zat in groep acht en moest op zoek naar een leuke middelbare. Zo ging ze een proefles doen in een sportklas en ik mocht nog met haar meefietsen naar het schoolgebouw. Er scheen een waterig februari zonnetje en ze vertelde iets waar ik niet echt naar luisterde. Terwijl ze dat deed keek ik haar aan en schrok me kapot. Naast me fietste een soort puber, op een matzwarte, Cortina damesfiets met een mand voorop. Een rugzak en een rommelige knot. Als ik een stripfiguur was geweest, had mijn onderkaak op het asfalt gelegen en was ik Loekie geweest, had ik: ”Asjemenou!” geroepen. Ik schudde mijn hoofd een beetje en keek nog eens. Ik zag een lachende mond met een glimmende beugel, sprankelende ogen en de eerste voorzichtige sproeten op haar neus. Ze vertelde verder en ineens was ik een en al oor. “Ze was klaar voor de middelbare”, zei ze. Klaar met de basisschool en ze stond te popelen om verder te gaan. Zin om door grote gangen te zoeken naar lokalen en te luisteren naar de schoolband. Nieuwe mensen wilde ze ontmoeten, vriendinnen en nieuwe herinneringen maken. Ze zei het en ik zag dat ze het meende. Ik was zo onder de indruk van wat ik zag en hoorde en kon alleen maar denken: Wanneer was dit gebeurt?

Afgelopen week nam ze afscheid op school, met een eindvoorstelling, een speech en een prachtig rapport. En hoewel ik het allemaal heel gaaf vond stond ik toch, misschien iets te openbaar, maar zeker niet als enige, een traantje weg te pinken. Ze nam afscheid van leuke, lieve juffen, vriendinnen en acht jaar lief en leed. Van een fijne plek die altijd veilig was, in tegenstelling tot de buitenwereld soms. Voorbij gevlogen dus, alle clichés zijn waar.

Een grote en een kleine uitvlieger heb ik thuis. Nog acht jaar te gaan met de jongste. Het zal vast net zo snel gaan, en ik beloof bij deze dat ik er vaker bij stil zal staan.

donderdag 25 juni 2015

De ochtenden









Een jaar geleden verliep alles gladjes. Mijn kleuter was toen nog een peuter en mijn oudste fietste allang zelf naar school. Op mijn vrije dagen stond ik samen met de oudste op, ontbeten we en wuifde ik haar in mijn badjas de poort uit. Mijn peuter hield van slapen en werd meestal pas wakker, als ik aan mijn tweede bak koffie het nieuws zat te kijken. Dan ontbeet zij en gingen we samen in bad. Een prima manier om je vrije dag te beginnen.

Sinds twee maanden zit de jongste ook op school en heb ik op alle dagen een nieuwe uitdaging. Eentje die half Nederland heeft en die niet zo heel bijzonder is, maar waar ik nog vreselijk aan moet wennen.

Ik sta op tijd op en wek een grommende puber, die ik vervolgens zeker tien minuten in de stille duisternis moet laten liggen, om haar te laten wennen aan het idee dat ze eruit moet. Vervolgens wek ik mijn kleuter, die nog steeds het liefst een gat in de dag slaapt. Ik kus, zoen en streel haar wakker en met gesloten ogen vraagt ze, of ze nog even in het grote bed mag. Ik zwicht meteen, niets zo fijn als een stille, duimende kleuter.  Daar probeer ik haar verder wakker te krijgen en stelt zij de belangrijkste vraag van de ochtend: ”Moet ik overblijven vandaag?” Het antwoord zorgt elke keer weer voor een chagrijnige start. Ik beloof haar beschuit met appelstroop en Minion sokken en krijg haar uit bed. Puber doet gelukkig alles zelf, hetzij verschrikkelijk traag en ongeconcentreerd.

Ik zie op de klok dat de tijd dringt en dat het vooral mijn schuld is. Mijn tijdsbesef is slecht en ik sta geregeld dingen te doen, waar ik geen tijd voor heb, maar op dat moment zo handig lijken. Ik beveel iedereen wat ze moeten doen: Plassen, poepen, tandenpoetsen. “Ik hoef nu niet, straks pas” roept de kleuter en dat klopt. Die moet altijd poepen als we al met een been buiten staan.  Zelf poets ik ook snel mijn tanden en roep zonder naar beneden te kijken “of iedereen wel beseft, dat we over vijf minuten wegmoeten!” Besef je dat zelf ook?, zeggen de ogen van de oudste als ik naar beneden kijk. Ik zie twee meisjes, met jasjes aan en rugzakken op, klaar voor vertrek. Zij zien hun moeder in een badjas, met ongekamde haren en een verwilderde blik.

Ik haast me naar de school, die gelukkig ongeveer in dezelfde straat staat, groet racend de moeders die al op de terugweg zijn en kom er op het plein achter dat ik in de haast haar tas ben vergeten. Ze zucht en ik ook. Ik geef haar een knuffel in de kring en beloof haar, de beker en koek alsnog te brengen. Terwijl ik dat doe zegt het jongetje naast haar: ”Maakt niet uit hoor, je mag op deze school gewoon te laat komen hoor”

Had ik dat maar eerder geweten.

zondag 17 mei 2015

lief lijf







































Laatst werd mijn jongste vier en dat zette mij in mijmerstand. Vier is een mijlpaal, een afsluiter en een start van een nieuwe fase.

De zachte kussens op je voeten zijn verdwenen, op je tenen is de nagellak afgebladderd. Je voeten zijn vies van het buitenspelen en zitten vol krasjes en een enkele blaar, omdat die voetjes weer moeten wennen aan teenslippers. Je tenen krullen niet meer uit reflex om mijn vinger zoals ze dat vroeger deden, je schopt met je voeten als ik je tenen kriebel.

Je zachte beentjes, zijn nu gespierd van het fietsen en rennen. Ze zitten vol blauwe plekken en een dikke schram van laatst, toen je van hoog uit het klimrek viel. Elke dag een nieuwe teint blauw, allang niet meer egaal roze.

Het romige bovenlijfje van toen voelt ruwer aan, als schuurpapier door zonneallergie. Met schrammen op je borst, waarvan je zelf niet eens weet hoe ze er zijn gekomen. “Kijk, ik heb tepels”, roep je te pas en te onpas. “Ja, dat weet ik, doe je shirt maar weer omlaag”. “Jij ook, he mam?” “Ja, ik ook, kom we gaan de boodschappen afrekenen!”

De plooien in je arm, waar zich meteen een teek in nestelde toen je nog maar een maand oud was, zitten er nog steeds. Stevige bovenarmen heb je, die ik soms stevig beetpak als ik wil dat je naar me luistert! Bruine handen met afgekloven nageltjes en in dit jaargetijde zwarte randjes van het buiten zijn.

Perzikzachte wangen heb je nog steeds, maar plakkerig door snot of zonnebrand. Een mond vol tanden die al wat scheef staan omdat je duimt en een tong die je tegenwoordig altijd uitsteekt op de foto. Met die mond zei je vanmorgen nog dat je me stom vond, maar zeg je gelukkig vaker dat ik de liefste ben.

Het vierjarige lijfje van mijn kleine rouwdouwer. Een lijfje dat valt en opstaat. Doorgaat en vaak meer grenzen opzoekt dan me lief is. Met een hoofd dat nog niet merkt dat het lijfje soms al moe is. Dat lijfje is me zo ontzettend lief!

dinsdag 5 mei 2015

Liberty



























Wat zeg je tegen iemand die net een baby heeft gekregen en die baby heeft een vreselijke naam? Niks natuurlijk, je zegt iets in de trant van: ”Wat een bijzondere naam, waar komt die vandaan?”

Het laatste wat je wilt is een beledigde kraamvrouw of kraamvader. Lastig, want probeer maar eens net te doen alsof je de naam Liberty leuk vindt. Ik hou zelf best van aparte namen, creatief of wat ongebruikelijk. Lekker Hollands en vooral van kort en krachtig. Bij Liberty denk ik aan gouden tanden, dito oorbellen en Jerry Springer. Ieder zijn ding natuurlijk. En ach, zelfs voor de lelijkste namen geldt: je zegt ze een keer of tien en je bent eraan gewend.

Twaalf jaar geleden was de naam Puk ook nog een beetje anders. Vond ik niet trouwens. Een oud basisschoolvriendinnetje van mijn moeder heette Puck, dus die naam kende ik al een jaar of vijftig. Wij vonden het een bijzondere naam, die wij heel bewust aan ons bijzondere kind hadden gegeven en zoiets dachten de ouders van Liberty waarschijnlijk ook. De meest gehoorde reactie op de naam van mijn oudste was: ”Puk? grappig, de kat van de buren heet ook zo!” Of “De hond van mijn zus”. Vooral Jack Russells heten vaak Puck, zo leerde ik. Afgaande op de reacties denk ik dat vast niet iedereen eerlijk is geweest en dat is maar goed ook want, dat eerste jaar als moeder was ik volledig ontoerekeningsvatbaar.

Eerlijk zijn is dus lastig, maar niet eerlijk zijn en je gezicht in de plooi houden net zo. Slechts een keer had iemand daar totaal geen moeite mee…

Toen ik met mijn gloednieuwe baby voor het eerst boodschappen ging doen werd ik aangesproken door een volwassen vrouw met down. Ze stond naast me met haar kinderwagen met daarin een knalroze geklede Baby Born . “Is die van jou?” zei ze met een zware stem en een knikje richting mijn pasgeborene. “Ja, zei ik, Is dat jouw baby?” “Ja tuurlijk”, antwoordde ze licht geïrriteerd. “Is het een meisje?” ging ze verder. Dat was best lastig te zien, in vergelijking tot haar roze meisjespop.  “Een meisje ja”. “Hoe heet ze?” vroeg ze kort maar krachtig. “Puk”, zei ik trots. Ze keek in mijn wagen, keek terug naar mij en riep heel hard: ”DAT IS ECHT RAAR!” Voor ik wat kon zeggen beende ze weg.

Eerlijker ben ik ze niet tegen gekomen!

zondag 19 april 2015

De zon is nog op.


























“Ik kan niet slapen” zegt ze. Het is de eerste warme lentedag van dit jaar en om 19:00 is het nog heerlijk licht. Ze ligt in bed, maar hoort buurmeisjes spelen en brommers brommen.

Vanaf een uur of vijf heb ik de minuten afgeteld tot bedtijd, ik heb hier geen zin in en verheug me op een rustige avond. Mijn koffie wordt kouder en mijn lontje korter. Op haar kamer staart ze uit het raam, heldere oogjes kijken achterom. Totaal niet moe, dat zie ik meteen. Het was een drukke dag vandaag, te druk waarschijnlijk voor ons allebei. Ik ga naast haar bedje op de grond zitten en denk aan een geweldig versje van Annie M.G. Schmidt, Zomeravond heet het en begint zo:

Ik lig al in bed,
maar de zon is nog op
en de merel is zo hard aan ’t  fluiten!
Ik lig al in bed
met de beer en de pop
en verder is iedereen buiten!   

Ik denk aan vroeger. Dat ik ook avonden uit het raam staarde, luisterend naar de voetballende buurjongens, de zingende vogels of mijn ouders die de buren spraken. Dat het zo verschrikkelijk was om in de warmte wakker te liggen, terwijl je moest slapen. Dat het zo stom was dat jij al in bed lag, terwijl verder iedereen buiten was. En dat ik op zo’n avond mijn oudste broer op zijn fiets de poort door zag komen met softijs van de snackbar. Wat de hele toestand nog vele malen oneerlijker maakte. De kleintjes in bed, de groten aan het ijs.

Ik leg mijn hoofd op mijn dochters kussen en we kletsen over de drukke dag. Er moet nog gezoend worden. Een scheetkus in een spekkig nekje, een vlinderkus op een zachte wang. Ze wil weten waarom ik “zwartjes” op mijn ogen heb, waarom mijn tand scheef staat en hoeveel sproeten ik heb. Er wordt nog in billen gebeten, aan tenen getrokken en ook nog maar een boekje gelezen. “Ik kan nog steeds niet slapen hoor” zegt ze halverwege “Kikker is verliefd”. “Probeer het eens met je ogen dicht” opper ik. Ze zucht diep en pakt gelaten haar duim en tuttel. Mijn koffie is koud geworden en ik moet gapen. Ik geef een laatste zoen en maak de kamer zo donker mogelijk. 

Beneden vraag ik wie er naar de snackbar wil rijden, want ik heb me toch zin in ijs!


maandag 6 april 2015

Mrs Robinson


In de keuken van mijn ouderlijk huis doen we de afwas. Zoals altijd was jij en droog ik. Je doet dat met militaire precisie en in vaste volgorde: kopjes, borden, bestek, pannen en als laatste het afdruiprek. Tot op heden haat ik het als het niet in die volgorde gaat. De enkele keren, dat ik tegenwoordig nog afwas, leer ik het mijn dochter precies zo te doen.

We praten niet echt, jij en ik. We luisteren Simon and Garfunkel, jij neuriet, ik zing mee. Ik vind het leuke liedjes, dat weet alleen jij. Ik ben negentien en puber nog een beetje na. Simon and Garfunkel luister ik enkel binnenshuis met jou. “heaven holds a place for those who pray” zingt Paul.

Je bent net zo groot als ik, maar zeker tien kilo lichter. Jouw bruine corduroy broek floddert om je dunne benen en je blauwe trui zit los, terwijl je er nog een blouse onder draagt. Je bril wordt te groot voor je smalle gezicht. Het enige wat goed zit zijn je donkergrijze Mephisto’s. Als ik naast je sta, ruik ik nog een vleugje Old Spice van vanmorgen. Je straalt berusting, liefde en plezier uit terwijl we de afwas doen. “God bless you please, mrs Robinson” neurie jij en ik weet, dat ik net zo van het moment geniet als jij. Je slist nog een beetje door je laatste operatie. Ik ben er zo aan gewend, dat ik het amper nog hoor. Je stem is  krachtig gebleven. Net zoals de manier waarop je je handtekening zet. Niet te vervalsen is die. Ik kijk naast me en zie een veel te oude man van drieënvijftig. Met mijn negentien jaar snap ik weinig van je, vind ik dat ik alles weet en dat de wereld om mij hoort te draaien.

Ik denk het allemaal te weten, maar weet nog niks. Ik weet nog niet, dat je veel magerder zult worden en dat een kindermaat pyjama te groot voor je zal zijn. Dat je steeds zieker zult worden en je bril steeds groter. Ik weet al helemaal niet, dat je een half jaar later overleden bent en dat ik vlak na je overlijden wil dat die bril op blijft, omdat je met bril nog op papa lijkt en zonder bril niet. 

Ik weet dan gelukkig ook nog niet, dat ik zeventien jaar later nog steeds weleens verdrietig word als ik mrs Robinson hoor. 

zaterdag 21 maart 2015

Zoals het hoort

Daar staan we met zijn drieën. Jij met je ouders, zoals het hoort. Om ons heen een paar honderd man, waarvan niemand weet dat dit voor ons allang niet meer is zoals het hoort. Ik check de omgeving en zie overal hetzelfde…vader, moeder, 1 kind.  Hoeveel ouders staan hier net zoals wij?  Moeilijk te zien als er geen broers of zusjes bij zijn.

Vanavond zoeken voortgezet onderwijs voor ons kind. We sluiten na binnenkomst aan bij groepje 23.  Als we met zijn dertigen zijn begeeft ons groepje zich naar het muzieklokaal. Het lokaal is net als de rest van de school: fris, ruim en lekker licht. Er speelt een schoolbandje, juf heet ons welkom. Tegen de muren in het lokaal staan tafels met daarop een stuk of twaalf gloednieuwe synthesizers. Stoelen zijn zo neergezet dat de kinderen in het midden zitten en de ouders er omheen staan.  Ik kijk rond en denk terug aan mijn middelbare school, maar kan geen overeenkomsten vinden. Alles lijkt hier leuk. Al gauw vult de ruimte zich met warmte. Nog warmer wordt het als we met zijn allen Ed Sheeran zingen, begeleid door de kinderen op de synthesizers. Ik kijk naar mijn ex en weet dat hij zich geneert, ik ken hem langer dan vandaag. Na de muziekles grap ik dat we doorgaan naar dansles. Hij schrikt even, maar kent mijn grappen ook al jaren. Ik app naar huis dat het langer duurt. Hij appt dat hij later thuis is dan gepland. Zoals dat hoort, als er thuis iemand wacht.

Met onze jassen aan lopen we door de aula, waar nog flink gefeest wordt. Mijn oudste lacht haar slotjes bloot en wij weten genoeg, dit gaat hem worden. Opgewonden haakt ze haar arm door die van haar vader en pakt snel mijn hand. Zo lopen we als gezin door de school richting deur. Niemand die ziet hoe ongemakkelijk dat voelt. Maar natuurlijk gunnen we haar dit moment tussen haar ouders. Gedrieën lopen we richting auto, terug naar de realiteit, waar onze wegen weer scheiden. 

maandag 9 maart 2015

Arrogantie intolerantie




“Ik ben echt zo’n type dat, altijd op gevoel kookt”, hoor ik een vrouw op een verjaardag zeggen. Ik snap dat op zich wel, ik kook ook vaak op gevoel. Daarom brandt er nog wel eens iets aan, is de broccoli te beetgaar of heb ik voor zes personen pasta in de pan, ipv voor vier. Ik zou zelf liever zeggen: “ik rommel vaak maar wat aan”.

De arrogantie druipt van haar woorden en haar gesprekspartner is duidelijk onder de indruk. Zij heeft namelijk helemaal geen kookboek nodig om de beste creaties op tafel te zetten. Dat doet zij met gemak uit de losse pols en daarin onderscheidt ze zich van het gewone kookvolk. De manier waarop ze het zegt irriteert me, zoals het me vaak irriteert als mensen opscheppen over wat ze allemaal kunnen en een cv vol competenties etaleren. Bewijs het eerst maar eens, denk ik dan. Arrogantie: ik vind het een nare eigenschap en vaak valt de persoon in kwestie zonder al die toeters en bellen zo ontzettend tegen…..

Een potje zelfreflectie is mij niet vreemd en natuurlijk zegt mijn hekel aan arrogantie alles over mezelf. Ik pak de kernkwadranten van Ofman erbij. Je kent het wel: dat model met kwaliteiten, valkuilen, allergieën en uitdagingen. Arrogante mensen, of tenminste, wat ik definieer als arrogant, nemen veel ruimte in, zijn erg zichtbaar en trots op wie ze zijn en wat ze kunnen. Daarin ben ik waarschijnlijk iets te bescheiden, onzeker soms. Daarin zou ik meer mijn plek kunnen innemen, mezelf serieus nemen ook.

Natuurlijk ben ik trots op mezelf. Op wie ik inmiddels ben, na pieken en dalen. Dat ik creatief ben en het in mijn hoofd net iets anders werkt dan anders. Ik ben goed in mijn werk en meestal een leuke partner. Trots ben ik ook op mijn oudste die “love you mum” naar me appt, wat betekent dat ik opvoeden ook leuk doe. Dat ik weet wat mijn kwaliteiten zijn en steeds vaker naar mezelf luister.

Ik ben gewoon niet “zo’n type” dat dat van de daken schreeuwt….nou ja, nu dan een beetje! 

zondag 22 februari 2015

Sssssst!



Vanaf het moment dat mijn jongste ging brabbelen, keek ik ontzettend uit naar de eerste keer dat ze “mama” zou zeggen. Toen wist ik nog niet dat ik drie jaar later na de 312de “mama” van die dag, vanonder de afzuigkap zou schreeuwen: ”Nu even niet verdorie, vraag het je vader, die zit naast je op de bank."

Uit onderzoekt blijkt dat kinderen van vier gemiddeld 437 vragen stellen op een dag, jongens iets minder. Die brabbelende baby van mij is inmiddels bijna een meisje van vier en ik zeg niet dat ze de 437 vragen al aantikt. Ik zeg wel, dat ik er soms knettergek van word. De bijna puber stelt ook vragen, maar dan op een ander level…

Zij: ”Waarom moet ik nu al naar bed?” Rollende ogen, koptelefoon op.
Ik: ”Omdat het half tien is en doordeweeks”
Zij: ”Dus?” verongelijkte blik
Ik: ”Daarom dus”
Zij: ”Wat gaan jullie nog doen dan?” Ik haak af!

Natuurlijk ben ik gek op mijn bloedjes en op hun ratelende mondjes, opmerkingen en puber dan wel peuterwijsheden. Maar vooral op goeie dagen. Op zo’n dag beantwoord ik de vraag “Waarom is dat een vlieg?” met bakken informatie; leuke weetjes over het natuurlijke habitat van het beestje. De verscheidenheid aan tweevleugelige insecten en hun vijanden. Dat hun lichaamstemperatuur ongeveer gelijk is aan hun omgeving en dat het wetenschappers inmiddels is gelukt om fruitvliegjes vriesbestendig te maken. Waarom we dat laatste willen, vind ik dan weer een goeie vraag…. Op een minder goeie dag grom ik iets in de trant van: ”Omdat ‘ie zo geboren is!” Of lekker pedagogisch: ”Om daarom!” Aan het eind van de dag reageer ik vaak helemaal niet meer. Of lekker onredelijk: ”Dat ik geen wandelende encyclopedie ben, ook niet alles weet en me niet kan concentreren als iedereen maar “mama” roept. En wie gaat hier trouwens die rommel opruimen?” Gelukkig voor iedereen heb ik steeds vaker een goeie dag!

“Mam….mama….mahaaam?” Cato komt de keuken binnen waar ik mijn rust zoek onder de afzuigkap. “Hmm”, mompel ik nauwelijks geïnteresseerd. “Weetje?…ik vind jou echt de allerliefste!” Ik zie ondeugende oogjes, een stralende lach, een snottebel en twee dikke kuilen in haar wangen en voor de rest van de avond kan ik er weer tegen.

dinsdag 10 februari 2015

Stiekeme strijd



Er speelt zich vaak een hele competitie aan wedstrijden af in mijn hoofd. Helemaal van mijn kant, ik heb mijn tegenstander er namelijk nooit over gehoord. Mijn hoofd dus, tegen mijn broer.  

Het is een vrij onschuldige vorm; een beetje hetzelfde als mensen inhalen op de fiets, die niet weten dat ze meedoen aan het wedstrijdje in mijn hoofd. Of je peuter niet laten winnen met een potje memory. Of een meter voor de deur, roepen: ”Wie het eerste bij de deur is…” Die laatste vorm is naast onschuldig ook vrij kinderachtig en laat zien dat ik een matige verliezer ben.

Met mijn broer voer ik sinds mijn jongste jeugd regelmatig zo’n strijd, nogmaals in MIJN hoofd. Broer is naast hartstikke leuk ook nog eens hartstikke knap met een heleboel dingen. Maakte altijd onuitstaanbaar braaf zijn huiswerk, bleef dat al zijn studies doen en studeerde prachtig af. In de tijd dat hij hard leerde, vroeg hij weleens of mijn muziek zachter mocht, omdat hij er last van had. Naast de onbegrepen puber uithangen, deed ik niet zoveel en dat ging het beste met gitaarmuziek. Liefst zo hard mogelijk. Onze interesses lagen mijlenver uit elkaar. Maar door dat harde studeren heeft hij nu een hele goeie baan en ik…ik heb ook leuk werk. Op zijn werk doet hij betekenisvolle dingen met microkredieten. Bezoekt arme landen, maakt foto’s, interviewt locals en schrijft er dan een boek over. Een boek dat hij vervolgens aan koningin Maxima mag overhandigen, ook niet de minste zullen we maar zeggen. Team broer scoort bonuspunten.

Maar ok, hij kan goed leren en ik ben creatief en da’s ook wat waard. Hij mag dan een aantal boekwerken op zijn naam hebben staan, ik schrijf columns en dat kan hij weer niet. Omdat ik niet zo goed ben in grammatica, laat ik die columns weleens nakijken door mijn moeder. Zij was vroeger “juf Emmy” en basisschooljuf ben je voor de rest van je leven. Zij wijst me dan op d’s en t’s en praat me bij over het kofschip. Meestal eindigt ze haar betoog met, dat ze niet snapt, dat ik zoveel taalfouten maak. Waarna ze ook altijd zegt: “Maar je broer is nog veel erger!” Puntje erbij voor mij.

In de week na de geboorte van mijn blog, krijg ik een mailtje: “Ha die zus, gaaf hoor je blog, echt heel goed!” Complimenteus als hij is. “Ik heb ook een column geschreven, ik sta deze week in het FD met een cartoon van Hein de Kort erbij, leuk he!”

Ja, ontzettend leuk, broer! Puntje voor jou. Ik ga het hem toch maar eens vragen…Misschien doen hij aan dezelfde competitie mee.

zondag 25 januari 2015

Vet dun



Soms stuurt de kosmos je aanwijzingen voor een nieuwe richting in je leven of een antwoord op een vraag. Als je die aanwijzingen een paar keer negeert kun je er donder op zeggen, dat de kosmos zwaarder geschut inzet. Ik had al een paar waarschuwingen gehad, toen de grote klapper kwam op nieuwjaarsdag:

Ik hurkte bij Cato om haar te helpen met haar schoenen, toen ze lachend uitriep: ”He, dikke scheet!!” Het geluid was bijna hetzelfde, maar ik wist wel beter. Tussen mijn benen door zag ik een stuk winters wit dijbeenspek uit mijn broek puilen. De enige die ik nog paste. Ik vervloekte de kosmos en besloot ter plekke, dat het de hoogste tijd was voor verandering. Wat had ik het weer laten verslonzen het afgelopen jaar. Te weinig gewerkt en te weinig gesport. Door mijn aanhoudende rugklachten was er van zoveel dingen niks terecht gekomen.

Ivm die rotrug had ik afgelopen week een intake voor een multidisciplinair traject. Daar zal ik fysiek en mentaal aan mijn chronische pijn gaan werken, door oa veel te trainen. Onderdeel van die ochtend was een algehele conditietest. “Deze weegschaal meet alles in een keer”, sprak de fysio trots. Ik zei: ”Goh!” en dacht: “kak!” Ik beet nog snel wat nagels af om gewicht te verliezen en stapte met vette tegenzin op de schaal. Het gezondheidsoordeel rolde tien tellen later uit de het technisch hoogstandje, waar de fysio erg mee in zijn nopjes leek.

Ik scoorde hier en daar wat te veel en hier en daar wat te weinig. Dat teveel was vooral vet en BMI en dat te weinig was vooral conditie en spiermassa. Ik gooide er meteen in, dat ik net was begonnen met het verliezen van tien kilo en baalde ondertussen heel even van het uitgebreide mezzes menu van Dara, de avond daarvoor. Het stond er echt: zwart op wit en met alle uitschieters in confronterend rood. Extra veel werk aan de winkel dus!

“Belachelijk, je bent vet dun!” zegt Puk als we aan tafel zitten en ze opmerkt, dat ik anders eet dan anders. Dat klinkt lief, maar dat zegt ze vooral, omdat ze weet dat we nu ook weer even kritisch naar HAAR eetgewoontes gaan kijken. Die slimme meid zag de bui al hangen.

Dus zie je de aankomende maanden in de sportschool, iemand met rood aangelopen hoofd aan haar herstel werken, dan ben ik dat waarschijnlijk, hard op weg naar minder pijn en “vet dun”…..
Onder toeziend oog van de kosmos.

woensdag 14 januari 2015

Woensdagmiddag vrij!

Woensdagmiddag kwart over twaalf, op het schoolplein, een paar jaar terug.

Ik ga je weer zien. Door onze co-ouderschap regeling ben je er niet altijd en vieren we wekelijks een kleine reünie op het plein. Woensdagmiddag vrij om bij jou te zijn. Tenminste, zo voelt het voor mij. Jij hebt meestal hele andere plannen: spelen bij je vriendinnetjes bv. Waardoor ik vaak onverrichter zake terugfiets naar ons meidenhuisje. Met je tas in mijn kratje.

Ik verbijt me op dat moment, omdat ik je niet wil opzadelen met mijn gemis. Als moeder weeg je altijd je woorden af en als gescheiden moeder helemaal.  De woensdagmiddag is nu vrij voor mij om de kleertjes in jouw kast nog een keer recht te leggen, of je onbeslapen bedje opnieuw op te maken. Ik vind het vooral fijn, dat jij gewoon speelt. Alles went, ook het parttime moederschap, maar helemaal heel zal het nooit voelen.

Inmiddels ben je groot, we schelen letterlijk nog maar een paar centimeters. Op woensdagmiddag sta ik op het plein om kwart over twaalf. Ruimschoots op tijd voor onze reünie. Klaar om vrij te zijn met jou. Klaar om je mee naar huis te nemen en ons nieuwe gezin compleet te maken. Ik kan niet wachten tot je er bent. Ik glimlach bij de gedachte aan je grapjes, de praatjes met je vriendinnen, je rollende ogen, je knuffels en je verhalen over minecraft, waar ik niks van snap. Ik hoor je in gedachten:”Catoohooo!” zeggen. Waarbij het aantal o’s gelijk staat aan je mate van irritatie. “Maham, haal Cato uit mijn kamer!”

Ik kijk je uit het gebouw en kruis je blik. Als je voor me staat vang ik een vage kus en je tas. Je gaat met je vriendinnen naar het voetbalveld, een beetje hangen en voetballen. Het plezier straalt van je gezicht. Een blos op je wangen. “Ik app wel als ik naar huis kom!”, roep je nog. Met je tas en je zusje vertrek ik onverrichter zake huiswaarts en weet ik dat ik Cato nog tien keer uit moet leggen, waarom je niet zult mee-eten.

De beste dag van de week begint gewoon wat later, maar altijd pas als jij er bent!